Overslaan en naar de inhoud gaan
Genieten
in de boomgaard

Fruitbedrijf

Het hele jaar door zijn wij aan het werk in de boomgaard.

Laten we beginnen met het winterseizoen want daar legt men de basis tot de teelt van hardfruit. Snoei, bomen planten en de fruitafzet is voor veel telers de activiteit in de winter, want fruit wordt veelal opgeslagen in koelhuizen en in de loop van het seizoen verkocht.

Snoeien.
De snoei is eigenlijk het verwijderen van overtollig hout of afgedragen hout wat geen of slechte vruchten levert in de herfst. In jonge bomen knippen we zo min mogelijk om de boom niet uit balans te brengen. Pas als de boom groter is, worden te zware takken boven in de boom weggeknipt. Die dikke takken haal je helemaal weg. Een tak zomaar doorknippen geeft ongewenste groei. Groei is wel de basis van de boom maar teveel groei lijdt tot onvruchtbaarheid met als gevolg een lagere productie. Er moet dus altijd sprake zijn van een juiste verhouding tussen groei en vruchtbaarheid. Snoeien is zeer belangrijk, maar we hebben geleerd dat te radicaal snoeien een onbruikbare boom geeft. Fruittelers snoeien vaak de fruitbomen later in het seizoen (maart/april) als de boom al groene delen krijgt of in bloei staat. Is de sapstroom namelijk al in de boom aanwezig, dan scheelt dit al een stukje extra groei. Echter zal men wel in de winter moeten starten om vroegtijdig klaar te zijn.

Nieuwe bomen planten.
Ook is de winter de beste periode voor het planten van de jonge bomen. Zo kunnen de bomen in de lente meteen beginnen te groeien. Vaak worden de percelen dan ook geschikt gemaakt voor beregening (sproeiers zetten en buizen leggen in de grond) en wordt de drainage (ontwatering) nog eens onder de loep genomen. Dit laatste wil zeggen dat doorlaatbare afvoerbuizen in de grond liggen om overtollig water op de percelen te kunnen afvoeren. Want plantenwortels hebben lucht nodig, en in water zit geen lucht. De buizen vaak van kunststof ribbel met gaatjes, liggen meestal op 1 meter diepte en tussen 5 en 20 meter afstand, en monden licht aflopend uit in de sloot. De meeste telers hebben een enkelvoudig drainage systeem wat betekent dat elke reeks via een eindbuis in de sloot uitmondt. Er bestaan echter ook open en gesloten drainage systemen. Regelmatig doorspoelen is van belang om ze open te houden.

Groeibeheersing
In de lente liggen de werkzaamheden bij het vormen en uitbuigen van takken om de pas geplante jonge bomen optimaal op te kweken. Het strooien van kunstmest en soms wortelsnoeien (mechanische groeibeheersing) zijn de andere belangrijke werkzaamheden. Groeibeheersing is niet meer weg te denken in deze tijd. Door de wortels voor een gedeelte af te snijden, zal de boom veel rustiger gaan groeien want een groot gedeelte van zijn groeikracht is nu verdwenen. Het is ook mogelijk de groei te remmen door het inzagen van de stam. De stam wordt dan aan weerszijden tot de helft ingezaagd. De zaagsneden liggen ongeveer 30 cm uit elkaar.
Mechanische groeibeheersing past de teler meestal toe tussen april en juni. Bemesten wil zeggen voedingselementen op het land terugbrengen die met de geoogste producten afgevoerd werden, en die voor een goede groei noodzakelijk zijn. Stikstof (N), fosfaat (P), kali (K), magnesium(MG) en kalk (CA) zijn hele belangrijke elementen voor de groei van de bomen, echter strooien we alleen nadat grond en bladonderzoek heeft uitgewezen waar onze boompjes en de grond behoefte aan hebben. Borium (B), zink (ZN), koper (CU)en ijzer (FE) spelen ook een belangrijke rol. Vaak geven we een basisbemesting met de kunstmeststrooier en vullen de verdere behoefte in de loop van het seizoen aan in de vorm van fertigatie. (meststoffen meevoeren door een leiding met water) Dit lijkt allemaal zo tegenstrijdig, je remt de groei met inzagen, inkepen en wortelssnoei, en je stimuleert de groei met meststoffen. Maar om alle kilo's fruit goed op maat en kleur te krijgen zijn meststoffen, dus ook organische mest zeer belangrijk. Een algemeen bemestingsadvies is moeilijk te geven want zware kleigronden vragen om minder kunstmest (stikstof) dan lichte gronden. Ook strooien we minder als er een matig boomgewas hangt. De moderne intensieve plantsystemen van nu vragen veel minder meststoffen dan de oude karakteristieke bomen van vroeger. Bladonderzoek geeft over het algemeen een uitstekend beeld wat er gestrooid moet worden.

Nachtvorstbestrijding
De teler heeft vaak in het voorjaar de zorg liggen bij het besproeien van zijn percelen omdat in sommige jaren tijdens nachtvorst er veel schade aan bloesems ontstaat. Door het sproeien van water wordt de bloesem beschermd (isoleren en stollen) en voorkomt men vorstschade. Met pompen langs de waterkant of met een puls pompt men het water via sproeiers op het perceel. Men begint zodra de temperatuur zakt beneden het vriespunt, en stopt pas als in de ochtend het kwik weer boven de nul graden Celsius komt. Dit geeft in korte tijd vaak veel water op de percelen. Belangrijk is het blijven draaien van de pompen, want bij het uitvallen van de installaties is het middel erger dan de kwaal, omdat de bloesem al gewend was aan de warmte door het isolatielaagje met water. Valt het water ineens weg dan zal de bloesem zeker bevriezen.

Bijen in de boomgaard.
Tijdens de bloei is het belangrijk dat het stuifmeel van de bloesem op de stamper van een ander bloem terecht komt. De bijen kunnen naast de windbestuiving hier goed mee helpen. Tijdens de zoektocht naar nectar raken ze de stuifmeeldraden en brengen al zoekend het stuifmeel over naar andere bloesems. Het moet niet te koud zijn, want onder de 12 graden blijven de bijen in de bijenkast en zal er dus geen bestuiving d.m.v. bijen plaats vinden.

De zomer werkzaamheden.
De zomer is voor diverse teeltwerkzaamheden waaronder, beregenen bij droogte, maaien en spuiten, uitdunnen van bomen met teveel vruchten. (wat leidt tot te kleine appeltjes)
Als de temperatuur boven de 28 graden Celsius komt en de luchtvochtigheid is laag, moet je het fruit besproeien om het gewas te koelen. Doe je dit niet, dan bestaat de kans op zonnebrand. Je krijgt dan vlekken op de appel die later gaan rotten.
Augustus is een prima maand om te zomersnoeien, dit kan plaatsvinden als de jonge zijscheuten zijn afgesloten met een eindknop. Zomersnoeien doe je door de takken weg te nemen die het zonlicht te veel opvangen voor de appels die in de boom hangen.
Als er afgelopen winter jonge bomen zijn geplant, is het in augustus de hoogste tijd om scheuten met roofmijten in te leggen. Deze beestjes zijn natuurlijke vijanden van de spint en de roestmijt. Hierdoor is het niet nodig om deze insecten met een bestrijdingsmiddel op te ruimen.

De fruitpluk
De herfst staat alweer voor de deur en meestal vanaf augustus is de teler met de oogst bezig die begint met zomerrassen als: Summerred, Delcorf . Het laatste appelras dat geoogst wordt in oktober is meestal de Jonagold. De pluk is voor de meeste telers een hele leuke maar ook een bijzonder drukke tijd.
Een gemiddelde plukker, plukt 150 tot 200 kg. fruit per uur, en zou op een werkdag van 8 uur op maximaal 1600 kg. uitkomen. Veel telers gebruiken pluktreintjes. Andere plaatsen de kisten los in de rij en met manden en plukkistjes worden de voorraadkisten gevuld.
Plukken moet nauwkeurig gebeuren zodat de vruchten niet beschadigen. Belangrijk is dat rassen voor de lange bewaring op tijd geplukt en in de koelcellen staan, want de consument eist een harde vrucht die op de schaal nog lang te bewaren is. De oogst is de tijd van het inzetten van seizoenarbeiders die veelal gedurende de maanden september en oktober bij de telers in dienst zijn.

Gewasbescherming
De nieuwe plannen van de overheid gaan uit van wat met een moeilijke term geïntegreerde teelt wordt genoemd. Met geïntegreerde teelt wordt bedoeld dat een boer of tuinder naast het behalen van winst ook andere zaken belangrijk vindt. Hij werkt bijvoorbeeld zo milieuvriendelijk en veilig mogelijk. En hij zorgt ervoor dat hij producten maakt van goede kwaliteit, die veilig zijn voor consumenten.
Gewasbescherming bij geïntegreerde teelt begint met het voorkomen van ziekten en plagen. Een boer of tuinder kan ziekten en plagen voorkomen door rassen te verbouwen die beter bestand zijn tegen bepaalde ziekten. En door ervoor te zorgen dat er binnen het bedrijf geen ziektebronnen aanwezig zijn. Ziektebronnen kunnen bijvoorbeeld oude, zieke planten zijn, of afgevallen bladeren.
Toch is het noodzakelijk om je gewas te beschermen met gewasbeschermingsmiddelen.
Je kunt alleen een goed product telen als je daarbij soms bespuitingen uitvoert tegen bacteriën, schimmels en insecten. In de fruitteelt hebben we vooral te maken met schurft, fruitmot, bladrollers, perengalmug, perenknopkever, kommaschildluis, groene appelwants, appelbloesemkever, roze appelluis en perenbladvlo.
Tegenwoordig werken de telers nog uitsluitend met dwarsstroomspuiten en tunnelspuiten. Bij dwarsstroom moet men denken aan sproeiers met blaasmonden die de vloeistof direct vernevelen op de boom zodat er bijna geen spuitnevel meer op de grond terecht komt. Nog minder milieubelastend is de tunnelspuit. Deze techniek wordt sinds een aantal jaren op beperkte schaal in Nederland toegepast. Door middel van de tunneltechniek toe te passen in de boomgaard wordt voorkomen dat spuitnevel wegwaait en tevens is een besparing op middelen mogelijk. Er vinden op dit moment verschillende onderzoeken plaats met speciale spuitdoppen en lucht sturingstechniek (Mitterer spuit) om zo min mogelijk middel in het milieu terecht te laten komen.

Gelukkig zijn we tegenwoordig zover dat we proberen alleen te bestrijden wanneer dat noodzakelijk is aan de hand van schadedrempels.Voor een goede afweging om wel of niet tegen een plaag in te grijpen zijn waarnemingen onontbeerlijk. Ze leveren informatie op over de ernst van de situatie, welk stadium van de plaag vooral aanwezig is (ei, larf of volwassen) en of er natuurlijke vijanden van de plaag aanwezig zijn (aantal, stadium). De resultaten van de waarnemingen kunnen voor een aantal plagen, aan de hand van ontwikkelde bestrijdingsdrempels, worden gebruikt om een beslissing te nemen. Om onder- of overschatting te voorkomen dienen de waarnemingen willekeurig over de boomgaard te gebeuren. Het gaat bij het waarnemen niet om het vinden van zoveel mogelijk insecten, maar om het krijgen van een betrouwbaar beeld. Kennis van de leefwijze is een absolute voorwaarde om efficiënt te kunnen waarnemen. Als er dan toch een bestrijding moet plaatsvinden, dan grijpen we pas in als de economisch verwachte schade hoger ligt dan de kosten die je maakt met het inzetten van chemie.
Voor de gewasbescherming betekent dit dat een boer of tuinder eerst alle andere manieren van gewasbescherming toepast voordat hij chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Daarbij kun je denken aan biologische bestrijdingsmiddelen tegen ziekten. Maar het betekent ook dat de boer of tuinder zijn gewassen vooraf al beschermt tegen ziekten. Een boer of tuinder kan bijvoorbeeld gaas over zijn gewassen spannen, zodat de insecten er niet meer bij kunnen.